189
EUROPA
dens de werkzaamheden gebeurde dus met
langdurige structuren die gedeeltelijk ge-
bouwd werden voor de tijdelijke situatie en
gedeeltelijk voor de definitieve, en dat met
een minimale meerkost. Toch betekende de
noodzaak om die kernen vanaf de fundering
te bouwen, voordat de afbraakwerken be-
gonnen, een belangrijke belasting, zowel op
technisch vlak als op het gebied van de plan-
ning, naast de vele verplichtingen die we al
hebben vermeld.
Naast de winddruk op de windverband-
structuren was er ook nog de belasting
door gronddruk tijdens het uitgraven van
de vier ondergrondse verdiepingen: aan
de westkant, onder de werken aan de tun-
nel, was er een bescheiden gronddruk van
2,24 m; aan de schuine zuidzijde bedroeg
de gronddruk 3,50 m; aan de zuidkant, vanaf
het bestaande niveau, werd er een enorme
gronddruk van 12,27 m gemeten, die on-
mogelijk kon worden opgevangen. Er werd
beslist dat er in die zone zo vlug mogelijk
met de graafwerken zou worden begonnen
om de gronddruk tot maximaal 5,26 m te
doen zakken, wat nog altijd aanzienlijk was
en speciale maatregelen vroeg. Het gevolg
was dat die zone prioritair moest worden
klaargemaakt, zonder daarbij te raken aan
het gebied waar de spoorwegtunnel werd
gebouwd. Aan de oostkant, de kant van het
Justus Lipsius, varieerde de gronddruk tus-
sen 3 en 4 m. Uit wat voorafgaat, blijkt dus
dat er een hele reeks schoor- en stutmaat-
regelen nodig waren.
Het is duidelijk dat dit project tal van com-
plexe en delicate stabiliteitswerkzaamheden
vereiste die elkaar temporeel in een logische
volgorde dienden op te volgen, terwijl er
ook rekening moest worden gehouden met
de gelijktijdig verlopende werken aan de
spoorwegtunnel.
Vanaf het voorontwerp werd er een fase-
ringsplan voor de werken uitgewerkt, waar-
bij de duur van de verschillende operaties
naar een algemene planning werd vertaald.
Daaruit kwam naar voren dat de infrastruc-
tuurwerken zo snel mogelijk van start moes-
ten gaan, anders zou de opleveringstermijn
van de werken aan de spoorwegtunnel tot
de gelijkvloerse verdieping worden afgebro-
ken. De rest van de structuur die moest wor-
den afgebroken, zou deel uitmaken van het
eerste grote contract, het burgerlijk bouw-
kundige deel dat de naam ADC kreeg (blok A,
afbraak en beschermende maatregelen). De
zones die afgebroken moesten worden, wa-
ren de ondergrondse etages van de uitbrei-
ding uit 1960 en een deel van het historische
gebouw, zowel boven- als ondergronds. Drie
kernen van gewapend beton moesten de
horizontale stabiliteit van het toekomstige
project garanderen.
Sommige delen konden niet worden af-
gebroken zonder de stabiliteit van het te
bewaren deel in gevaar te brengen, in het
bijzonder een smal deel van het gebouw,
tien verdiepingen hoog, dat tijdens de werk-
zaamheden bestand moest zijn tegen zowel
de winddruk als de gronddruk die erop werd
uitgeoefend tijdens het uitgraven van de on-
dergrondse verdiepingen in de centrale zone
van de lantaarn.
De eerste oplossing die werd overwogen,
was om tijdelijk aan de buitenkant metalen
structuren te bouwen om die krachten op
te vangen. Maar zelfs indien dat al mogelijk
was, dan waren die structuren extreem duur
geweest en weggegooid geld. Want al snel
bleek die optie niet haalbaar. Aan de west-
kant immers konden die structuren niet op
de grond rusten omdat die in beslag werd
genomen door de werken aan de tunnel.
Ook aan de zuidkant bleek die oplossing
onmogelijk, want daar moesten vier onder-
grondse verdiepingen worden gebouwd.
Bovendien moesten de wegen aan de bui-
tenkant toegankelijk blijven voor personen
en bouwmachines. De gekozen oplossing
bestond erin aan de afbraakfase nog een fase
te laten voorafgaan waarbij drie kernen van
gewapend beton werden gebouwd, even
hoog als het toekomstige project, die ach-
teraf van boven naar beneden zouden wor-
den afgebroken terwijl het te bewaren deel
telkens waar nodig met behulp van tijdelijke
metalen onderdelen aan de nieuwe kernen
zou worden vastgemaakt. Het stutwerk tij-
worden geplaatst. De infrastructuur voor die
werken werd door een afzonderlijke firma
uitgevoerd voor rekening van Beliris en be-
gon bij de ondergrondse verdiepingen van
de Résidence Palace. Er moest dus rekening
worden gehouden met die gelijktijdig uit-
gevoerde werken waardoor bepaalde delen
van de werf ontoegankelijk waren, en hun
spreiding in de tijd.
– De uitbreiding met vier ondergrondse
verdiepingen onder de lantaarn noodzaakte
verschillende fasen van ondervangingswer-
ken voor de te bewaren delen en aanzienlij-
ke schoorwerken, zowel binnen het gebouw
zelf als voor de hele omgeving, in overleg
met naburige en aanpalende gebouwen.
– Van het bestaande gebouw, zone 1, wer-
den alleen de beschermde voorgevel en
de eerste, ongeveer 5,5 m brede travee
bewaard alsook twee beschermde trappen-
huizen.
– Aan de zuidkant, zone 2, werd een nieuwe,
ondergrondse, vier verdiepingen tellende
constructie gebouwd met daarin de techni-
sche ruimten, parkeerplaatsen en de cirkel-
vormige ingangsrijstrook naar de parkeer-
plaatsen.
– Aan de oostkant, langs het Justus Lipsius,
de zogenaamde zone 3, werden vier onder-
grondse verdiepingen met parkeerplaatsen
aangelegd.
– Een andere beperking was de verplich-
ting om het centrale verwarmingssysteem
van het Résidence-complex, gelegen aan
de zuidkant, bij zone 2, tot midden 2009
in bedrijf te houden. Pas dan kon die zone
asbestvrij worden gemaakt en kon er met de
bijzonder omvangrijke ondervangingswer-
ken worden begonnen. Tijdens die werken
werden in de bodem koolwaterstoffen aan-
getroffen. De vervuilde zone zorgde voor
extra problemen, waarover verder meer.
Hoe kon tijdens de sloop-, graaf- en bouw-
werken de stabiliteit van de bewaard geble-
ven beschermde gebouwen worden verze-
kerd? Dat was de eerste vraag die rees. De
uitbreiding uit de jaren 1960, die door een
zettingsvoeg volledig van het historische ge-
bouw was gescheiden, zou voor de aanvang
WERKZAAMHEDEN IN UITVOERING