160-Shell Chemical Research Center
Louvain-La-Neuve
BELGIË
29,032 sqm ; 1986 – 1988 ; 1991 – 1992 ; (01/160 – 244 – 247).
8.000 sqm; 2000- (01/418). (1986-1992); (01-160).
– inrichting van de omgeving.
– architectuur.
– binneninrichting.
– stabiliteit.
– projectbeheer (met SOG).
– werfbeheer (met SOG).
– schikking.
Inleiding
Eind 1985 beslist ROYAL DUTCH / SHELL een nieuw centrum voor toegepast onderzoek op het vlak van polymeer- en harschemie te bouwen.
Eerst moest er een onmiddellijk beschikbaar terrein met een oppervlakte geselecteerd worden die groot genoeg was om later grote uitbreidingen te kunnen uitvoeren
Na een gedetailleerde studie van verschillende sites in Europa bleek de site van Louvain-la-Neuve de meest geschikte.
De Europese roeping van België, het dynamisme van de gewestelijke en gemeentelijke overheden, het belang van de academische en administratieve overheden van de “Université Catholique de Louvain” bracht de SHELL-groep ertoe de haalbaarheidsstudie van deze precieze inplanting grondig te bestuderen.
De nabijheid van de universiteit die met dynamisme onderzoeksprogramma’s in analoge domeinen uitvoert, zorgt voor een kruisbestuiving van de materiële en intellectuele resources.
Hoewel de activiteit van dit onderzoekscentrum als industrieel bestempeld kan worden, wilde SHELL in zich eveneens een landelijke en harmonieuze site vestigen die een diepgaande en evenwichtige research bevordert.
SHELL heeft het gevoel dat dit toegepaste onderzoek dat volledig op de hoogtechnologische industrie gericht is, niet zonder een “poëtisch” tegengewicht uitgevoerd kan worden, zonder deze dubbelzinnig en permanente verhouding tussen industrie en natuur.
Kortom, een vredige, rustige en mooie site, in de buurt van een cultuurpool, is echt waarnaar SHELL op zoek was.
Het is dan ook begrijpelijk dat, wanneer alle andere criteria gelijk blijven, SHELL gevoelig was voor de aandacht die Louvain-la-Neuve aan dit project besteedde door de vennootschap de buitengewone site voor te stellen die tussen de N4-gewestweg en de autoweg Brussel-Namen, aan de poorten van de stad, ligt.
Programma
Het onderzoekscentrum omvat 3 belangrijke soorten gebouwen: labo’s, kantoren en ruime testhallen.
Ze liggen rond een centraal gebouw dat het onthaal, de administratieve gebouwen, de testzones, het documentatiecentrum, het informaticacentrum, de vergaderzalen en de cafetaria omvat;
De centrale positie van het documentatiecentrum in het hart van het project en op de kruising van alle wegen was een fundamentele vereiste van het programma, de projectverantwoordelijken menen immers dat het onderwerp van de toegepaste research erin bestaat toegevoegde waarde voor de bestaande informatie te creëren. De vorsers zullen dus in het documentatiecentrum de intellectuele resources halen waarmee ze zullen werken en het is eveneens daar dat ze het resultaat van hun inspanningen zullen indienen.
Talrijke dienstvertrekken omgeven deze ruimten zoals:
- dienstzones die eigen zijn aan elke groep laboratoria met inbegrip van de opbergruimtes en de technische ruimtes;
- de energieproductie- en -distributiezones;
- de energiedistributiekanalen die in dit geval een groot bouwvolume vertegenwoordigen.
Naast zijn algemene doelstellingen mag het programma van een onderzoekscentrum niet te nauwkeurig zijn aangezien het op het ogenblik van zijn uitwerking niet mogelijk is de werkzaamheden te kennen die er op korte termijn gevoerd zullen worden; iedereen hoopt er onderzoek te kunnen ontwikkelen waarvan de aard en de functionele vereisten onbekend zijn op het ogenblik waarop er over de creatie ervan wordt nagedacht.
De grootte van dit type gebouw is om dezelfde redenen heel moeilijk programmeerbaar aangezien zijn uitbreiding voornamelijk afhangt van het financiële succes dat voortvloeit uit de ontdekkingen die er gedaan worden.
Het feit alleen al om dit in overweging te nemen is een bewijs van het geloof in de toekomst en vereist de planning van belangrijke verdere uitbreidingen.
Het programma bestaat dus uit twee hoofdzorgen:
- De noodzaak om een gebouw te ontwerpen dat kan voldoen aan de technische prestaties op korte en lange termijn die op het ogenblik van het ontstaan van het project onbekend zijn;
- De noodzaak om voor een hele grote groei (vermenigvuldiging met 4 van de eerste fase) van het project te zorgen om elke verdere stagnatie te vermijden.
De site
De site wordt in het noorden begrensd door een beukenbos (deel van het bos van Lauzelle), in het oosten door de snelweg Brussel-Namen, in het zuiden door een secundaire weg die enkel een reeks velden bedient die zich ten oosten van de snelweg bevinden en in het westen door de N4-gewestweg.
De site heeft een oppervlakte van ongeveer 25 hectare.
Het algemene reliëf van de site wordt door drie elementen gekenmerkt:
- ten noorden: een charmante vallei met een maximale helling van 20 m;
- in het centrum: een kam loodrecht op de snelweg over de halve oostbreedte van het terrein en op 45° tegenover de N4-gewestweg over de halve westbreedte;
- ten zuidwesten: een ruim keteldal met glooiing met een gemiddelde helling van 12 m.
De vallei ten noorden wordt gebruikt en zal in gebruik blijven als weide: graan- en gerstvelden bedekten de centrale en zuidelijke zones.
De snelweg Brussel-Namen heeft aan weerszijden nog enkele heel mooie oude bomen maar vormt, net zoals het beukenbos ten noorden van het terrein een heel belangrijke visuele grens van de site.
De westelijke en zuidelijke grenzen zijn slechts zichtbaar via het tracé van de N4-gewestweg en de secundaire weg.
ARCHITECTONISCH aspect
Algemene inplanting
Het geheel van de gebouwen ligt rond een as die de bissectrice is van de hoek die door de natuurlijke kam van het terrein gevormd wordt.
Vanuit het centrum van de compositie, dat ingenomen wordt door het gebouw van algemene diensten strekken er zich twee vleugels naar het oosten en het zuidwesten uit waarin er laboratoria, kantoren en testhallen zijn ondergebracht.
Een met bomen omgeven zachtglooiende laan verbindt deze hoofdas met de secundaire weg naar de N4-gewestweg; deze weg stijgt 7 m over een afstand van 180 m van bij zijn contact met de as tot aan de voetgangersingang van het centrale gebouw.
De laboratoria zijn gegroepeerd in grote eenheden van 27 m lang op 10 m breed met vensters die naar de vallei en het beukenbos gericht zijn; ze worden door een binnen”weg” met het centrale gebouw verbonden. Deze weg wordt aan zijn zuidkant gekenmerkt door kleine dwarsvleugels voor kantoren tussen elke labo-eenheid en door patiotuintjes die elke kantoorvleugel afscheiden.
De dwarsgangen en secundaire gangen die de kantoren met de straat verbinden worden verlengd met glazen loopbruggen die de technische straat overvleugelen tot in de grote testhallen.
De laboratoria en de kantoren bevinden zich 4,80 m hoger dan de vloeren van de testhallen en de technische weg.
De technische weg biedt toegang voor vrachtwagens die onder andere de testhallen en de ondergrondse technische ruimtes van de kantoren en de laboratoria bedienen.
Deze weg vormt een grote lus langs de zuidkant van de kantoren en de patio-tuinen tussen de kantoren, en geeft enerzijds uit op de productie- en energieregelingsruimtes die aan de kant van de N4-gewestweg liggen en anderzijds op de specifieke testhallen om uiteindelijk parallel ermee terug te keren langs de zuidkant van de zone die aan de grote testhallen is voorbehouden.
Een tunnel van 5 m x 5 m doorsnede, voorbehouden voor de distributie van vloeistoffen en energie die zich over een lengte van bijna 400 m uitstrekt onder de noordelijke splitsing van de technische weg, verbindt de energieproductie- en distributieruimtes met het geheel van de laboratoria en de andere technische lokalen.
Van bij het begin van de voorontwerpschetsen werd er heel bijzondere aandacht besteed aan de positie van de talrijke kanalen en leidingen die op de open lucht uitgeven.
Er werd met de Bouwheer een algemeen distributieprotocol uitgewerkt dat de algemene compositie van de gevels sterk beïnvloed heeft.
Rekening houdend met de aard van de site lag het voor de hand de gevels met baksteen te bouwen die opzettelijk op een eenvoudige bijna strenge manier behandeld werden aangezien ze slechts door enkele bouwelementen uit licht beton en door voornamelijk houten lijsten gekenmerkt worden.
Enkel de bekleding van de technische ruimtes boven de labo’s die grote groepen ventilatoren bevat, is met lichtbeige gelakte plaat bedekt.
Alle buitenluchtinlaatleidingen zijn van grijsroze geschilderd staal; de afvoerkanalen zijn van grijsblauw beschilderd staal.
Het aangewende kleurenpallet beperkt zich tot grijsroze of zalmroze voor het metselwerk en de luchtinlaatleidingen, tot donkerbruin voor de eenvoudig behandelde houten lijsten, tot blauwgrijs voor de luchtafzuigkanalen en voor wat metalen buitenschrijnwerk.
De strengheid van het project wordt aan de binnenkant doorgetrokken in gewapend beton en wit geschilderd zichtbaar metselwerk, vloer uit platen van lichte gebakken aarde, houten schrijnwerk.
De hoogtechnologische snufjes zijn voorbehouden voor het onderzoeksmateriaal.
Alle elektrische en thermische uitrustingen worden zichtbaar gelaten en zijn eveneens wit gelakt net zoals alle metaalstructuren elementen zoals bijvoorbeeld het timmerwerk in latwerk van de daken van de grote testhallen.
De inrichting van de omgeving werd ontworpen om het bestaande reliëf van de site te benadrukken:
De bestaande kamlijn die reeds duidelijk door het gebouw wordt uitgedrukt, wordt nog versterkt door een beplante promenade met een wandelpad. Er werd van het valleidal gebruik gemaakt om een rij van 3 vijvers aan te leggen, waarbij elke vijver 3 m lager ligt tegenover de andere; in het keteldal wordt er eveneens een vijver aangelegd als overstromingsbekken.
De wegen, toegangswegen en parkings worden beplant met kastanjebomen en linden volgens een regelmatig rooster dat aan de genetische assen van de compositie doet denken.
In de westelijke holte van de bocht van de toegangslaan komt er een heuveltje van 10 m hoog.
De rest van de site wordt in zijn natuurlijke toestand gelaten.
De algemene compositie-elementen werden wat verfijnd tijdens de ontwikkeling van de studies en van de werf. Zo geeft een kleine controlepost het begin aan van de algemene toegang tot de compositie (bekleed met een halfcilindergewelf uit doorzichtig synthetisch maar gedeeltelijk reflecterend materiaal) en voltooit een cirkelvormig terras uit klinkaartbaksteen deze as waar deze in contact komt met de vijvers om een tijdelijke structuur onder te brengen voor culturele of wetenschappelijke activiteiten die door het onderzoekscentrum georganiseerd worden.
- A PLUS n° 101, 4/1988, pp 33-35, (Belgium)
- L’ARCA n° 24, February 1989, pp 24-35 ; (Italy)
- TECHNIQUE ET ARCHITECTURE, special edition, “Architecture de l’industrie”, January 1991, pp. 56 – 59 ; (France)
- BRICK BULLETIN, summer 1991, p. 16 ; (Great Britain)
- KTIPIO, n° 48, 1992 ; cover + pp. 83-90 ; (Greece)
- Marc DUBOIS ; “Belgio, Architettura gli ultimi vent anni”. Tendenza dell’architettura contemporana ELECTA. Milano, 1993 ; pp.30, 41, 158 161 ; (Italy)
- C.A. Revista Oficial del Colegio de Arquitectos de Chile. n°73, July-August-September 1993, pp 136 – 137; (Chili).
- Trends – 1993 Industrial Building of the year, nomination.
01-160 | CHEMICAL RESEARCH CENTRE SHELL, LOUVAIN-LA-NEUVE. |
Client: | BELGIAN SHELL. |
Architecture: | V. Carpentier, J.-L. Debar, A.F. de Froidmont, W. Goosens, N. Laporte, A. Mashayekh, M. Mollaert, B. Ney, M. Quenon, E. Robert, C. Scheid, D. Spantouris, Ch. Van Deuren, S. Vandroogenbroeck, J. Van Rompaey, W. Verbrigghe, J. Verschuere, P. Willocx. |
Structure: | Verdeyen and Moenaert, CEESI. |
Services: | COGET. Sculpture : Olivier Strebelle. |
(A) J.J. Rousseau.
(B) Ch. bastin & J. Evrard.
(C) J. Bauters
(D) Luchtfoto’s: Simon Schmitt – www.globalview.be
For plans sections and elevations, please refer to the archives section of the site available from the “references” menu.