Page 220 - DE BRANDWEERKAZERNE

218
Het niveau van de thermische isolatie van de wanden6 in combina-
tie met de permanente bezetting van de meeste ruimten beperkt
het reservevermogen van de warmtegeneratoren nodig om het
gebouw op temperatuur te brengen.
Het warme water voor de verwarming wordt grotendeels geprodu-
ceerd in de centraal gelegen ketelruimte op niveau 0 door middel
van twee gascondensatieketels van 320 kW, elk in combinatie met
een warmtekrachtkoppeling op gas van 30 kWth.
Sanitair warm water wordt direct (zonder opslag) geproduceerd
door een reeks van vier plaatwarmtewisselaars aangesloten op
twee wateropslagvaten van 2000 liter. De productie wordt onder-
steund door 45 m2 thermische zonnecollectoren op het dak van
de sporthal, die in verbinding staan met de reservoirs voor water
verwarmd met zonne-energie.
KOUDEPRODUCTIE
De koudeproductie staat in voor de interne (apparatuur, bezetting,
verlichting) en externe (bezonning, infiltraties) behoeften, maar
ook voor de koeling van het ventilatiesysteem.
Met het oog op de thermische optimalisatie en isolatie van de
buitenschil en op de eerder vermelde warmteterugwinning, werd
de nood aan koeling beperkt door uitwendige zonneweringsmaat-
regelen:
– vaste zonnewering in gebogen metaal op de ronde buitengevel
van het gebouw;
– regelbare zonnewering in de vorm van stoffen rolgordijnen aan
de zuidkant op niveau 3 en 4.
Koud water (6-12 °C) wordt hoofdzakelijk geproduceerd door een
koeling7 met luchtcondensator met een vermogen van 200 kWth
op het dak van het gebouw, in combinatie met een absorptiema-
chine die koud water produceert en die de warmte afkomstig van
de warmtekrachtkoppeling omzet in koude-eenheden.
De permanente koeling van de informaticaruimten gebeurt met een
onafhankelijke DX-installatie die het hele jaar door kan functioneren. kant op de extractoren met buizen van gegalvaniseerd staal. De
VOORZIENINGEN IN DE HAL MET INTERVENTIEVOERTUIGEN
De hal vormt het startpunt van alle externe interventies en is
ontworpen om de brandweermannen zo vlot mogelijk naar de
plaats van de ramp te kunnen laten vertrekken. Ze ligt centraal in
het gebouw en bevat de technische apparatuur die noodzakelijk
is om de interventievoertuigen klaar te maken. In de hal ligt een
zone met gematigde temperatuur waar zich de ambulances en een
mechanische werkplaats bevinden.
Ventilatie en verwarming
Twee extractoren op het dak zorgen voor drukverlaging en daar-
mee ook ventilatie in de hal. Regelbare aanvoeropeningen in de
vorm van rechte roosters met zelfregelende ventielen die ongecon-
troleerde luchttoevoer voorkomen, zijn verwerkt in het houtwerk
aan de buitengevel, naast de sectionale poorten. Bovendien be-
schikken de hal en haar mechanische werkplaats over een automa-
tische installatie die de uitlaatgassen van de voertuigen afvoert.
De verwarming gebeurt met warmwateraerothermen die speciaal
ontworpen werden voor hoge ruimtes. De toestellen garanderen
een temperatuur van 16 °C in de hal en de werkplaats en 20 °C in
de hal met ziekenwagens. In totaal zijn er twaalf aerothermen, om
de vier traveeën boven de rijweg in de hal geplaatst. Ze stuwen
de opgewarmde lucht in de richting van de muur. Om de hal op
een natuurlijke manier intensief te ventileren kunnen de sectionale
poorten opengezet worden.
Evacuatie van uitlaatgassen
Deze installatie staat in voor het comfort en welzijn van de aanwe-
zigen door automatische extractie, bij de bron, van giftige gassen
afkomstig van de voertuigmotoren. Het type installatie is aange-
past aan de functie van de zone waarin ze zich bevindt.
Die van de eerste-interventiezone bij de sectionale poorten aan
de noordwestmuur (vrachtwagens en ziekenwagens) bestaat uit
extractierails loodrecht op de muur in de richting van de uitgang
voor voertuigen en uit flexibele afzuigarmen die op de uitlaat van
de voertuigen zijn aangesloten met pneumatische sluitingen. De
zuigarmen glijden over de rails zodat de uitlaatgassen afgevoerd
worden tot de voertuigen, die individueel op het systeem aan-
gesloten zijn, helemaal buiten zijn. De extractoren, waarmee de
rails verbonden zijn door ronde buizen van gegalvaniseerd staal,
worden automatisch in werking gesteld als er een drukverschil in
het systeem wordt waargenomen.
De installatie van de tweede interventiezone en de mechanische
werkplaats bestaat uit afzuigarmen op haspels die aan de ene kant
aangesloten zijn op de uitlaat van de voertuigen en aan de andere
uitlaatgassen van de voertuigen worden afgevoerd doorheen de
buitengevel via roosters in de bepleistering, achter de zonnewe-
ring van gebogen metaal.
Verlichting
Door de rijkelijk beglaasde buitengevel van de hal stroomt overdag
voldoende natuurlijk licht naar binnen. ’s Nachts wordt de hal ver-
licht door hangende ledtegels8 die gelijkmatig verdeeld zijn tussen
de straalsgewijs lopende betonnen balken. Doordat de gevel in
glas is, verlichten ze ook mee de weg buiten. De weg buiten, het