Page 172 - samyn_ebook2

SEO Version

170
vooropgestelde voorzieningen en varianten te evalueren, en dit zowel
kwalitatief als kwantitatief.
RADIANCE is een programma dat de helderheid binnen in een ruimte
berekent met de evaluatiemethode van de omgekeerde stralen en dit in
functie van de plaats, de ligging, het moment en de weersgesteldheid.
Het programma houdt rekening met de omschrijving van een complete
scène waarin de lichtbronnen, de hemel, de naburige gebouwen, ..., ge-
ïntegreerd worden. Het programma kan het uitzicht van elke natuurlijk
verlichte scène berekenen, wat zijn geometrie ook is. De oppervlakken
van het model kunnen transparant, spiegelend, refecterend, diffuus of
translucent zijn.
RADIANCE produceert realistische driedimensionale beelden van de ge-
modelleerde ruimte; onze waarneming van het concrete resultaat wordt
vergemakkelijkt door de productie van deze beelden. Het programma
levert eveneens kleurafbeeldingen van de lichtspreiding in een lokaal,
waarop iedere kleur overeenstemt met de graad van belichting van een
beschouwde oppervlakte. Dit laat ons toe niet alleen over het algemene
verlichtingsniveau te oordelen maar ook over de lichtverdeling binnen de
ruimte. Dit is dus een geschikt hulpmiddel voor verifcatie en voor het
nemen van beslissingen.
Simulaties
Het project werd bij een heldere hemel bestudeerd, waaraan de be-
schrijving van de zonnebaan wordt toegevoegd, alsook bij een “standard
CIE”-bedekte hemel. Deze twee tegenovergestelde weersomstandig-
heden werden voor doorslaggevende momenten van het jaar gesimu-
leerd: op 21 december om 12 uur en op 21 juni om 12 uur. Deze vier
uiterste gevallen bieden objectieve vergelijkingspunten aan om het
voorgestelde systeem te beoordelen.
RADIANCE berekent de helderheid van iedere oppervlakte. De zwart-wit
beelden geven de geschapen lichtindruk goed weer door middel van een
spectrum gaande van zwart (helderheid nul) tot wit (sterke helderheid).
Daar de helderheid de enige door het menselijk oog zichtbare fotometri-
sche grootte is, laten deze simulaties ons toe de ervaren visuele indruk
betreffende de lichtsfeer van het station gemakkelijk waar te nemen.
De beelden in kleur verschaffen een transpositie van de verlichtingsni-
veaus voor iedere oppervlakte. Dit betekent dat een donker oppervlak
een lager verlichtingsniveau zal hebben dan een wit oppervlak, zelfs wan-
neer deze twee oppervlakken dezelfde lichtinval krijgen. Dit verklaart dat
de vloeren, in de voorgestelde beelden, minder verlicht zijn dan het on-
derste deel van de kolom die erin verankerd is, of dat de liftschachten, in
donkere kleur, weinig verlicht lijken. De verlichtingswaarden van het sta-
tion moeten dus opgenomen worden op de structuren en de gewelven
waarvan de witte kleur de gegeven verlichting niet beïnvloedt.
Figuren 1, 2, 3 & 4 over simulaties beschrijven de uiteindelijke oplossing.
Zij stellen de toestand in het centrum van de overkapping en onder de
loopbrug voor. Hoe meer de kleur van een wand naar het donkerblauw
toe gaat, hoe minder helder dit oppervlak is. Naarmate zijn kleur nader bij
het rood komt, is het daarentegen helderder.
Volgens deze vier perspectieven verspreidt het licht zich goed doorheen
de ruimte en verandert het omgevingslicht weinig in de loop van de tijd.
We merken op dat de lichtverdeling bijna dezelfde is voor de twee be-
dekte hemelen: enkel de intensiteit van de verlichting verandert in func-
tie van het seizoen. Dit is te wijten aan het feit dat een bedekte hemel
slechts diffuus licht doorlaat. De glazen openingen vangen dan het licht in
dezelfde manier op, onafhankelijk van hun oriëntatie.
Figuren 5, 6, 7 & 8 verschaffen ons een goede indruk van de toekomstige
gezichtswaarneming binnen het station. Zij geven een duidelijk voorbeeld
van de geschapen lichtsfeer. Het eerste gezichtspunt is geplaatst op één
van de centrale perrons, het andere stemt overeen met het perspectief
van op de loopbrug.
Het gezichtspunt dat de loopbrug aanbiedt is interessant om het spel van
het licht binnen het station te bestuderen. De zonvariaties spelen met
de volumetrie van het station om telkens veranderlijke lichtsamenstel-
lingen te scheppen. Het station is een instrument dat door het licht wordt
bespeeld. De tweelingbogen die de gewelven dragen worden door een
belangrijke lichtstroom gewaardeerd. Een verlichte oppervlakte maakt
meer indruk op het oog. De belangrijke helderheid trekt de aandacht op
de structuren van het gebouw.
Het door de luifels weerkaatste licht verlicht de voeten van de oplegpun-
ten op een intensere wijze. Dit verloop waardeert de schalen en wekt een
indruk van lichtheid.
De perifere overspanningen van het dak lijken lichter dan diegene die in
het midden van de stationsoverkapping liggen. De grenzen van het ge-
bouw worden onscherper: het daglicht schept de link tussen binnen en
buiten.
Figuren 9 & 10 wordt het gebruik van refecterend glas en gewoon helder
glas voor het oppervlak van de binnenluifels met elkaar vergeleken. De
refecterende beglazing van de luifels herleidt het licht naar het plafond.
De vormen van het dak worden gewaardeerd door dit weerkaatste licht.
Uiteindelijk tonen de laatste twee gekozen beelden 11 & 12 de overvloed
aan licht ter hoogte van de loopbrug. Het gezichtspunt wordt genomen op
één van de gevels. De grijze vloer heeft op 21 december, de somberste
dag van het jaar, bij gedekte hemel nog steeds een degelijk verlichtings-
niveau.
Studie voor de artifciële verlichting.
Kunstverlichting tracht de sfeer van natuurlijke verlichting na te bootsen.
Bij de studie van de kunstverlichting werd rekening gehouden met de
volgende sleutelcriteria:
- de hoofdverlichting onder het overdekte gedeelte van de perrons en
sporen moet zo homogeen mogelijk zijn.
- de minimumverlichting op de zijden van de perrons is 50 lux, onge-
acht of ze al dan niet overdekt zijn.
- de verlichtingsinstallatie mag de gebruikers en zeker de treinbestuur-
ders nooit verblinden.
- de ruimten voorbehouden voor gebruikers moeten zo vrij mogelijk
worden gehouden, dus met zo weinig mogelijk verlichtingspalen in
het overdekte gedeelte.
Rekening houdend met deze criteria werd logischerwijs gekozen voor
een indirecte hoofdverlichting waarbij de daggewelven zo goed mogelijk
worden benut.
Op basis van simulaties en berekeningen werd gekozen voor een indirecte
verlichting met projectoren die boven de luifels op de vierpotige steunen
worden aangebracht.
Een eventuele problematiek heeft enerzijds temakenmet de grote afstand
tussen de voeten (40 m en meer dan 52 m), met de maximumhoogte van
14 m van het gewelf boven het perronniveau, maar ook met het feit dat
de koepels zich boven de sporen en niet boven de perrons bevinden.
Uiteindelijk werd voor de twee middenoverspanningen van 40 m gekozen
voor 2 projectoren van 1.000W aan weerszijden van de steunen. De twee
projectoren zorgen voor een zijdelingse verlichting van de linker- en rech-
terkoepels. Voor een overspanning van 40 m en per perron worden er dus
4 projectoren van 1.000 W voorzien.
Om ervoor te zorgen dat de lichtbundel ver genoeg reikt, wordt gekozen
voor hogedruklampen van het type HPI-T van 400 en 1.000 W.
Voor de twee buitenoverspanningen van 52 m wordt voor iedere spot
van 1.000 W nog een spot van 400 W voorzien die samen het gedeelte
verlichten dat zich het dichtste bij de steunpilaren bevindt. De twee pro-
jectoren zorgen voor een zijdelingse verlichting van de linker- en rechter-
gewelven.
Ondanks het feit dat de refecterende gewelven een variabele hoogte
hebben tot 14 m boven het perronniveau, worden de volgende resultaten
bekomen:
- voor het buitenspoor, in het midden van de overspanning van 52 m
en de sporen zijwaarts, een verlichting van 78 tot 121 lux op spoor-
niveau, goed voor een gemiddelde verlichting van 102 lux met een
homogeniteit van 64 tot 75 %.
- voor de binnensporen, in het midden van de overspanning van 52 m
en de sporen zijwaarts, een verlichting van 94 tot 164 lux op spoor-
niveau, goed voor een gemiddelde verlichting van 128 lux met een
homogeniteit van 48 tot 65 %.
- voor de binnenperrons, in het midden van de overspanning van 40 m
en dus centraal gelegen, een verlichting van 81 tot 121 lux op perron-
niveau, goed voor een gemiddelde verlichting van 100 lux met een
homogeniteit van 56 tot 69 %.
Het onderste gedeelte van de vierpotige steunen is telkens voorzien van
luifels boven glazen kokers. Deze luifels worden nauwelijks verlicht door
de projectoren erboven. Om ze gericht te verlichten, worden ze voorzien
van een gepaste verlichting van gemiddeld 135 lux.
De verlichting van de glazen liftopeningen accentueert de verlichting van
alle gewelven met verticale lichtbundels.
Loodrecht op deze liftopeningen wordt de voetgangersbrug die de spo-
renbundel volledig overspant voornamelijk verlicht door het licht verspreid
door de midden- en zijleuningen.
De volledige verlichtingsinstallatie oogt luchtig, maar verhoogt tegelijk
ook het veiligheidsgevoel.
3.3 Studie akoestiek.
Het ontwerp streeft naar een optimaal akoestisch comfort op de perrons
en in de omgeving. Dit omvat zowel het beperken van de invloed van
storende geluidsbronnen als het verzekeren van een goede spraakver-
staanbaarheid op de perrons. Deze nota licht beide akoestische aspecten
van het ontwerp toe.
In het eerste deel wordt aangegeven welke maatregelen werden geno-
men om de hinder van storende geluidsbronnen te beperken. Met een
geometrisch rekenmodel van de overkapping en de stationsomgeving
wordt onderzocht hoe de geluidsniveaus op de perrons en in de omge-
ving kunnen beïnvloed worden. Daarbij wordt uitgegaan van enkele types
‑geluidsbronnen: een lijnbron en een puntbron op verschillende posities.
In het tweede deel wordt nagegaan hoe een goede spraakverstaanbaar-
heid op de perrons kan verzekerd worden. Er wordt onderzocht aan welke